Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En het zal te dien dage geschieden dat de [45]bergen van zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen van melk vlieten, en alle stromen van Juda [vol] van water gaan; en er zal een [46]fontein uit het huis des HEEREN uitgaan, en zal het dal van [47]Sittim bewateren. 45. Door deze en de volgende lieflijke en figuurlijke redenen wordt afgebeeld de zeer gelukzalige stand der kerk onder het koninkrijk van Christus, inzonderheid der triomferende kerk in het koninkrijk der heerlijkheid, wanneer God zijn genadewerk, in dit leven aangevangen, volkomenlijk zal voltrekken, en alles in allen zijn. Verg. Amos 9:13. 46. Zie Jes.49:10; Ezech.47:1, enz.; Zach.14:8, met de aantekening, idem Openb.22:1. 47. Gelegen aan de oostzijde van de Jordaan, in de vlakke velden der Moabieten, tegenover Jericho, nabij de Zoutzee, of Dode zee, [zie Gen.14:3], welker wateren dodelijk waren, en volgens dien de aanliggende omstreken droog en onvruchtbaar. Verg. Ezech.47:1,2,3, alwaar gezegd wordt dat de wateren uit des Heeren huis mede liepen oostwaarts; en zie van de plaats Sittim, [Hebr.] Schittim Num.22:1, verg. met Num.25:1, en Num.33:49; Joz.2:1; Micha 6:5. Anders: het dal der uitgelezen cederen; dat is, der kerk. Verg. Ps.92:13,14, en zie Ex.25:5; Jes.41:19.